aandringen drong aan, heeft aangedrongen
1. siliti, priganjati, pritiskati (na koga)
○ Ze drong zo aan, dat ik toegaf. Tako je silila vame, da sem popustil.
2. vztrajati (pri čem)
○ De minister dringt aan op het verhogen van belastingen. Minister vztraja pri zvišanju davkov.