(zich) aansluiten sloot aan, heeft aangesloten
1. priklopiti, priključiti (se)
○ Wij komen morgen bij u de televisie aansluiten. Jutri vam pridemo priklopit televizor.
○ Tim heeft zich bij twee sportclubs aangesloten. Tim se je priključil dvema športnima kluboma.
2. ujemati se; ustrezati; biti primeren