achter2 predl.
za
○ Mennie zit achter haar bureau. Mennie sedi za svojo pisalno mizo.
○ Achter ons huis is een sloot. Za našo hišo je jarek.
○ De dief zit achter de tralies. Tat je za rešetkami.
○ Het heeft twee dagen achter elkaar geregend. Deževalo je dva dni zapored.
○ Daar zit/steekt iets achter. Za tem se nekaj skriva.