afschrikken schrikte af, heeft afgeschrikt
1. prestrašiti; (s)plašiti
○ Vogelverschrikkers schrikken de mussen af. Ptičja strašila plašijo vrabce.
2. ustaviti, zadržati, odvrniti od
○ Hij laat zich door niets afschrikken. Nič ga ne more ustaviti.