alleen2 prisl.
1. sam
○ Hij woont alleen. On živi sam.
○ Dit werk heb ik alleen uitgevoerd. To delo sem opravila sama.
2. le, samo, zgolj
○ Ik denk alleen aan jou en aan niemand anders. Mislim samo nate in na nikogar drugega.
○ enkel en alleen zgolj in samo