arm2 prid.
1. reven, ubog
○ Hij verdient bijna niets, hij is een arme man. Skoraj nič ne zasluži, je reven človek.
2. ubog, beden
○ De arme jongen, hij heeft bij het ongeluk zijn arm gebroken. Ubogi fant, pri nesreči si je zlomil roko.
3. reven; pomanjkljiv, nezadosten
○ Deze streek is arm aan bomen. V tem predelu je drevje redko.