het beeld beelden
1. slika; posnetek; fotografija; podoba; predstava
○ In het journaal liet men beelden zien van de gevolgen van de aardbeving. V dnevniku so pokazali posnetke posledic potresa.
○ Ik zal proberen een duidelijk beeld te geven van mijn werk. Poskušal vam bom jasno predstaviti svoje delo.
2. kip
○ Op het plein staat een beeld van Tartini. Na trgu stoji Tartinijev kip.