(zich) bewijzen bewees, heeft bewezen
1. dokazati (se)
○ Hoe kan men het bestaan van God bewijzen? Kako lahko dokažeš obstoj boga?
○ Hij ging naar de Himalaya om zichzelf te bewijzen. Šel je na Himalajo, da bi se dokazal.
2. napraviti; izkazati
○ Hij heeft me een grote dienst bewezen. Napravil mi je veliko uslugo.