bezwijken bezweek, is bezweken
1. odpovedati, vdati se; sesesti se; podreti se, porušiti se
○ De brug is onder de zware storm bezweken. Most se je porušil zaradi hudega neurja.
2. podleči
○ Zijn vrouw is bezweken aan een ernstige ziekte. Njegova žena je podlegla hudi bolezni.