binden bond, heeft gebonden
1. zavezati; privezati; povezati
○ Hij bond het touw om de stapel kranten. Kup časopisov je povezal z vrvjo.
○ Hij heeft zijn paard aan een hek gebonden. Privezal je konja k ograji.
2. (za)vezati, obvezati
○ Ze zijn contractueel gebonden tot geheimhouding. Sporazum jih zavezuje k molku.
3. zgostiti
○ de soep binden zgostiti juho