binnen1 prisl.
notri, noter
○ Buiten is het heel koud, maar binnen is het lekker warm. Zunaj je zelo mrzlo, notri pa je prijetno toplo.
○ Ik klopte op de deur. "Binnen", riep een diepe stem. Potrkala sem na vrata. "Naprej", je zaklical globok glas.
Zveze:
○ te binnen schieten naenkrat se spomniti (česa)
○ Het schiet me ineens te binnen dat ik het schilderij al eerder gezien heb. Naenkrat sem se spomnil, da sem to sliko že nekje videl.