de borst borsten
1. prsi
○ De zwemmer heeft een brede borst. Plavalec ima široke prsi.
2. dojka
○ Het meisje heeft kleine borsten. Dekle ima majhne dojke.
○ De moeder gaf haar kind de borst. Mati je podojila otroka.
Idiomi:
○ Dat stuit me tegen de borst. To se mi upira.
○ zich op de borst kloppen trkati se po prsih