het doel doelen
1. cilj; tarča; namen
○ De jager schoot, maar miste het doel. Lovec je ustrelil, a je zgrešil tarčo.
○ Wat is het doel van dit gesprek? Kakšen je namen tega pogovora?
2. [o športu] gol
○ op het doel schieten streljati na gol
○ naast het doel schieten streljati mimo gola
Idiomi:
○ Het doel heiligt de middelen. Cilj posvečuje sredstva.