door1 prisl.
1. [časovno] med (tem)
○ tussen de buitjes door med plohami
○ De hele dag door heeft het geregend. Ves ljubi dan je deževalo.
2. [prostorsko] skozi, po, prek(o)
○ Ze liep alle winkels door om een cadeau voor hem te vinden. Prehodila je vse trgovine, da bi našla darilo zanj.
Idiomi:
○ door en door čisto, popolnoma
○ Ik ben door en door nat. Premočena sem do kože.