doorgeven gaf door, heeft doorgegeven
1. podati
○ Wilt u het zout even doorgeven? Mi lahko podate sol?
2. posredovati, sporočiti; javiti
○ Dat zal ik moeten doorgeven aan je baas. To bom moral sporočiti tvojemu šefu.
3. prenesti
○ Dat wordt van vader op zoon doorgegeven. To se prenaša iz roda v rod.