een1 štev.
en, eden
○ Er is één God. Bog je samo eden.
○ een van mijn vrienden eden mojih prijateljev
○ de een of ander nekdo; kdorkoli
○ het een of ander nekaj; karkoli
○ een voor een drug za drugim
Idiomi:
○ Één keer is geen keer. Enkrat ni nobenkrat.