gezellig prid.
1. družaben; prijeten; priljuden, zabaven, vesel, veder
○ Onze buurman is een gezellige man. Naš sosed je družaben človek.
○ Het was een gezellige avond. Bil je prijeten večer.
2. prijeten, udoben, topel, domač(en)
○ Je woning is heel gezellig. Tvoje stanovanje je zelo prijetno.