het hoofd hoofden
1. glava
○ Hij schudde zijn hoofd. Zmajal je z glavo.
○ iets uit het hoofd leren naučiti se kaj na pamet
2. vodja, direktor, predstojnik, ravnatelj
○ het hoofd van de afdeling vodja/predstojnik oddelka
○ het hoofd van een school ravnatelj
Idiomi:
○ Dat heeft hij over het hoofd gezien. To je popolnoma spregledal.
○ Dat idee werd hem al snel uit het hoofd gepraat. To idejo so mu kmalu izbili iz glave.
○ het hoofd koel houden ohraniti mirno kri, ohraniti mirne živce
○ het hoofd laten hangen vreči puško v koruzo
○ Het succes is hem naar het hoofd gestegen. Slava mu je stopila v glavo.
○ Hoe haal je het in je hoofd! Kako ti lahko kaj takšnega pade na pamet!
○ Ik heb te veel aan mijn hoofd de laatste dagen. Zadnje dni ne vem, kje se me glava drži. / Zadnje dni imam polno glavo skrbi.
○ Je bent niet goed bij je hoofd. Ti nisi čisto pri pravi.
○ Je moet je problemen het hoofd bieden. Moraš se spoprijeti s svojimi težavami.
○ Wij breken ons het hoofd over deze vraag. S tem vprašanjem si belimo glavo.