kopiëren kopieerde, heeft gekopieerd
1. (pre)kopirati, skopirati; presneti
○ Wil je dit rapport even drie keer kopiëren? Bi lahko trikrat skopiral to poročilo?
2. prepisati
○ De leerling kopieerde de test van zijn buurjongen. Učenec je prepisal test od soseda.
3. posnemati, oponašati