krijgen kreeg, heeft gekregen
1. dobiti
○ Ze heeft een bos bloemen cadeau gekregen. Za darilo je dobila šopek rož.
2. postati
○ slaap krijgen postati zaspan
○ honger krijgen postati lačen
Zveze:
○ iets af krijgen končati kaj
○ ruzie krijgen spreti se
○ iets voor elkaar krijgen uspeti narediti kaj
○ Hoe heb je dit voor elkaar gekregen? Kako ti je to uspelo?
○ Wat zullen we nou krijgen! Kaj se to pravi!