leveren leverde, heeft geleverd
1. dobaviti, dostaviti, prinesti
○ De bakker levert iedere ochtend vers brood. Pek vsako jutro dostavi svež kruh.
2. dati, preskrbeti, priskrbeti
○ commentaar leveren dati komentar
○ het bewijs leveren priskrbeti/najti dokaz
○ kritiek leveren kritizirati
3. doseči, obroditi
○ Onze ploeg heeft gisteren een goede prestatie geleverd. Naše moštvo je včeraj doseglo dober rezultat.