lief2 prid.
ljubezniv, ljubek, ljubeč, drag
○ Wat lief van je dat je bloemen voor me mee hebt gebracht! Kako ljubeznivo od tebe, da si mi prinesel rože.
○ Rob heeft twee lieve dochters. Rob ima dve ljubki hčeri.
○ Mijn liefste wens is om op het platteland te gaan wonen. Moja največja želja je, da bi se preselila na deželo.