niet prisl.
ne; ni; niti
○ Dat is helemaal niet waar. To ni sploh res.
○ Is Urša thuis? — Ik denk van niet. Je Urša doma? — Mislim, da ni.
○ Is hij getrouwd? — Niet dat ik weet. Je poročen? — Kolikor vem, ni.
○ niet eens niti
○ Hij heeft me niet eens begroet. Niti pozdravil me ni.