het nieuws ed.
1. novica
○ Heb je het nieuws gehoord dat de prinses opnieuw zwanger is? Si slišala novico, da je princesa spet noseča?
2. poročila; dnevnik
○ Om zeven uur luister ik altijd naar het nieuws op de radio. Ob sedmih vedno poslušam poročila po radiu.
○ Ik heb op het nieuws gezien dat er een aardbeving was in Zuidoost-Azië. Pri dnevniku sem videl, da je bil na jugovzhodu Azije potres.