(zich) opstellen stelde op, heeft opgesteld
1. razporediti, postaviti
○ Hoe zullen we de stoelen opstellen? Kako naj razporedimo stole?
2. sestaviti
○ Je moet voor morgen een rapport opstellen. Za jutri moraš sestaviti poročilo.
3. zavzeti odnos/stališče
○ Ze stelt zich kritisch op tegenover het bestuur van het bedrijf. Je kritična do uprave podjetja.