opvangen ving op, heeft opgevangen
1. uloviti, ujeti
○ De jongen ving de bal op. Deček je ujel žogo.
2. zbrati
○ In deze streken wordt regenwater opgevangen. V teh krajih zbirajo deževnico.
3. sprejeti; poskrbeti
○ De slachtoffers van het ongeluk werden door het Rode Kruis opgevangen. Za žrtve nesreče je poskrbel Rdeči križ.
4. ujeti/prestreči (pogovor)
○ Ze ving een deel van hun gesprek op. Ujela je del njunega pogovora.