het pak pakken
1. paket; zavoj(ček), zavitek
○ Wil je dit pakje naar de post brengen? Bi odnesel ta paket na pošto?
○ een pak(je) koekjes zavitek piškotov
2. moška obleka
3. plast, odeja
○ Buiten ligt er een dik pak sneeuw. Zunaj leži debela snežna odeja.
Zveze:
○ iemand een pak slaag geven našeškati/natepsti koga
Idiomi:
○ Dat is een pak van mijn hart. Kamen se mi je odvalil od srca.
○ Dat is van hetzelfde laken een pak. To je eno in isto.