scheuren scheurde, heeft/is gescheurd
1. iztrgati, odtrgati; raztrgati
○ Hij scheurde een bladzijde uit het tijdschrift. Iztrgal je stran iz revije.
2. [pog.] drveti, divjati, noreti
○ De auto kwam de hoek om scheuren. Avto je pridrvel izza ovinka.