spelen speelde, heeft gespeeld
igrati (se)
○ De meisjes spelen met poppen. Deklice se igrajo s punčkami.
○ In welke films speelt die mooie acteur? V katerih filmih igra tisti čeden igralec?
○ Het stuk speelt in de achttiende eeuw. Igra se odvija v osemnajstem stoletju.
○ Hij speelt uitsluitend klassieke muziek. On igra izključno klasično glasbo.
Idiomi:
○ de baas spelen biti glavni; vladati; gospodovati