(zich) storen stoorde, heeft gestoord
1. (z)motiti
○ Het stoort me als je rookt. Moti me, če kadiš.
○ Ik wil tijdens mijn werk niet gestoord worden. Ne želim, da me kdo (z)moti med delom.
2. meniti se za, ozirati se na
○ Zij stoort zich niet aan hun geroddel. Ne meni se za njihove govorice.