de tand tanden
zob
○ Ik poets mijn tanden drie keer per dag. Zobe si umivam trikrat na dan.
Idiomi:
○ Hij at met lange tanden. Jedel je z odporom.
○ Hij stond met de mond vol tanden. Ničesar ni mogel spraviti z jezika. / Zmanjkalo mu je besed.
○ Door de tand des tijds was het kasteel een ruïne geworden. Zob časa je spremenil grad v ruševine.
○ iemand aan de tand voelen potipati/preizkusiti/izprašati koga
○ van de hand in de tand leven živeti iz rok v usta