de teen tenen
1. prst na nogi
○ Hij liep op zijn tenen de kamer uit. Po prstih je odšel iz sobe.
2. [o česnu] strok
○ een teen(tje) knoflook strok česna
Idiomi:
○ Hij is gauw op zijn teentjes getrapt. / Hij heeft lange tenen. Hitro je užaljen/prizadet.
○ van top tot teen od glave do pete