uithalen haalde uit, heeft uitgehaald
1. zamahniti
○ Ze haalde dreigend naar hem uit. Preteče je zamahnila z roko proti njemu.
2. ušpičiti
○ Wat heb je nu weer uitgehaald? Kaj si spet ušpičil?
3. koristiti
○ Het haalt niets uit. To nič ne pomaga/koristi.