uitlaten liet uit, heeft uitgelaten
1. pospremiti do vrat, spustiti ven
○ een bezoeker uitlaten pospremiti obiskovalca do vrat
○ de hond uitlaten peljati psa na sprehod
2. izjasniti se, izjaviti
○ Hij wil zich niet uitlaten over de situatie. Noče se izjasniti o situaciji.