de uitspraak ed.
1. izgovor(java)
○ De uitspraak van het Frans is moeilijk. Francoska izgovorjava je težka.
2. sodba
○ De rechter zal morgen een uitspraak doen. Sodnik bo jutri izrekel sodbo.
3. izjava
○ De minister wilde geen uitspraak doen over het voorstel. Minister ni hotel dati izjave o predlogu.