uitvinden vond uit, heeft uitgevonden
1. iznajti, izumiti
○ Hij heeft een nieuw geneesmiddel tegen malaria uitgevonden. Iznašel je novo zdravilo proti malariji.
2. (po)izvedeti; odkriti
○ Heb je al uitgevonden wanneer de trein vertrekt? Si že poizvedel, kdaj odpelje vlak?