uitwerken werkte uit, heeft uitgewerkt
1. (natančneje) izdelati, dodelati, domisliti
○ De schrijver moet het einde van de roman nog uitwerken. Pisatelj mora še dodelati/domisliti konec romana.
2. obnesti se
○ We weten nog niet hoe de nieuwe plannen zullen uitwerken. Ne vemo še, kako se bodo obnesli novi načrti.