uitzenden zond uit, heeft uitgezonden
1. poslati
○ Het Rode Kruis heeft hem naar Afrika uitgezonden. Rdeči križ ga je poslal v Afriko.
2. prenašati (oddajo)
○ Vanavond wordt een programma over muziek uit Brazilië uitgezonden. Danes zvečer bodo prenašali oddajo o glasbi iz Brazilije.