vaststellen stelde vast, heeft vastgesteld
1. ugotoviti
○ De docent stelde aan het eind vast dat er te weinig tijd was voor discussie. Učitelj je na koncu ugotovil, da je premalo časa za diskusijo.
2. določiti
○ De regering heeft nieuwe benzineprijzen vastgesteld. Vlada je določila nove cene bencina.