de verhouding verhoudingen
odnos, razmerje
○ De verhouding tussen Frankrijk en Engeland is veel beter geworden. Odnos med Francijo in Anglijo se je precej izboljšal.
○ Hij heeft een verhouding met een rijke dame. On ima razmerje z bogato gospo.
○ In deze stad wonen naar verhouding veel oude mensen. V tem mestu živi sorazmerno veliko starih ljudi.