voeren voerde, heeft gevoerd
1. nakrmiti, nahraniti
○ eenden brood voeren krmiti race s kruhom
2. voditi, peljati
○ De trein voerde ons naar het zuiden. Vlak nas je peljal na jug.
Zveze:
○ een bewijs voeren navesti dokaz
○ een gesprek voeren pogovarjati se
○ oorlog voeren vojskovati se
○ het woord voeren imeti besedo, govoriti