voor1 predl.

1. pred; do
Er staat een boom voor het huis. Pred hišo stoji drevo.
Ik was vóór jou aan de beurt. Bila sem na vrsti pred tabo.
Het is vijf voor acht. Ura je pet do osmih.
Ik ben bang voor honden. Bojim se psov.


2. za
Ik heb een cadeautje voor je. Imam darilo zate.
Hij is erg verstandig voor zijn leeftijd. Zelo je pameten za svoja leta.
Ik ben voor het voorstel van Liza. Sem za Lizin predlog.
één voor één drug za drugim
Ze verlieten één voor één de klas. Drug za drugim so zapustili razred.



Vir: Nizozemsko-slovenski slovar - Anita Srebnik

Komentiraj slovarski sestavek