voor2 prisl.
1. spredaj
○ Ons huis heeft voor twee en achter acht ramen. Naša hiša ima spredaj dve in zadaj osem oken.
2. prej, pred
○ Ik wilde het laatste koekje pakken, maar iemand was me voor geweest. Hotel sem vzeti zadnji piškot, a me je nekdo prehitel.
3. za
○ Wie stemt voor? Kdo glasuje za?