voorkomen2 kwam voor, is voorgekomen
1. zgoditi se, pojaviti se
○ Deze ziekte komt in deze streek vaak voor. Ta bolezen se v teh krajih pogosto pojavlja.
○ Het komt wel eens voor dat mensen de hoop verliezen. Včasih se zgodi, da ljudje izgubijo upanje.
2. zdeti se
○ Uw gezicht komt mij bekend voor. Vaš obraz se mi zdi znan.