wanneer2 vez.
1. ko, kadar
○ Wanneer het donker wordt, gaan de lichten aan. Ko se stemni, se prižgejo luči.
○ Wanneer ze op de tocht staat, wordt ze verkouden. Kadar stoji na prepihu, se prehladi.
2. če
○ Wanneer je wat harder loopt, komen we nog op tijd. Če boš hodil hitreje, bova prišla še pravočasno.