de weg1 wegen
pot; cesta
○ een drukke weg prometna cesta
○ Op weg naar school moesten de kinderen een drukke weg oversteken. Na poti v šolo so morali otroci prečkati zelo prometno cesto.
○ We moeten iemand (naar) de weg vragen. Nekoga moramo vprašati za pot.
○ Ga toch uit de weg! Pojdi mi s poti!
○ een doodlopende weg slepa ulica
Idiomi:
○ aan de weg timmeren pritegniti pozornost javnosti
○ Alle wegen leiden naar Rome. Vse poti vodijo v Rim.
○ de officiële weg bewandelen ubrati uradno pot
○ De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens. Pot v pekel je tlakovana z dobrimi nameni.
○ de weg van de minste weerstand kiezen iti po liniji najmanjšega odpora
○ gebaande wegen bewandelen hoditi po uhojenih poteh
○ in de weg staan biti napoti, biti v napoto
○ iemand geen steen in de weg leggen pustiti komu prosto pot, ne ovirati koga
○ iemand iets in de weg leggen ovirati koga s čim
○ iemand/iets uit de weg gaan izogniti se komu/čemu
○ iemand uit de weg ruimen spraviti koga s poti
○ iets uit de weg ruimen razrešiti kaj (npr. problem)
○ Waar een wil is, is een weg. Tam kjer je volja, tam je pot.
○ zijn eigen weg gaan iti svojo pot
○ zo oud als de weg naar Rome star kot zemlja