het woord woorden
beseda
○ Meneer Beheydt, het woord is aan u. Gospod Beheydt, beseda je vaša.
○ Hoe was de film? — In één woord: schitterend. Kakšen je bil film? — Z eno besedo: sijajen.
Idiomi:
○ bij zijn woord blijven ostati pri svojem
○ Daar heb ik geen woorden voor. To se ne da opisati/povedati z besedami.
○ De woorden blijven me in de keel steken. Beseda mi je zastala v grlu.
○ de daad bij het woord voegen preiti od besed k dejanjem
○ een hartig/ernstig/stevig woordje spreken met iemand dati komu pošteno lekcijo; naučiti koga kozjih molitvic
○ een man een man, een woord een woord biti mož beseda
○ Er zijn woorden gevallen tussen hen. Sprla sta se.
○ geen goed woord over hebben voor iets imeti zelo slabo mnenje o čem
○ geen stom woord zeggen ne črhniti niti besedice
○ geen woorden willen vuilmaken aan iets ne hoteti zgubljati besed o čem
○ het hoogste woord voeren imeti glavno besedo, večinoma govoriti sam
○ het laatste woord willen hebben hoteti imeti zadnjo besedo
○ iemand te woord staan (biti pripravljen) govoriti s kom
○ iets onder woorden brengen izraziti kaj, najti besede za kaj
○ Je haalt me de woorden uit de mond. Besede si mi vzel z jezika.
○ niet goed uit zijn woorden kunnen komen s težavo se izražati