zetten zette, heeft gezet
1. postaviti
○ Wil je de vaas op tafel zetten? Ali lahko postaviš vazo na mizo?
2. pristaviti
○ Zal ik koffie zetten? Naj pristavim za kavo?
3. pripraviti do
○ Ik kon me er niet toe zetten uit bed te komen. Nisem se mogla spraviti iz postelje.
○ De leraar zette de kinderen aan het werk. Učitelj je zaposlil učence.
Idiomi:
○ alles op alles zetten dati vse moči od sebe
○ zijn leven op het spel zetten postaviti svoje življenje na kocko